Amandeltak 2

amandeltak

Mijn eerste stukje ‘Amandeltak’ behoeft aanvulling. Nu ik ongeveer door het boek Exodus heenkruip (vanwege een te verschijnen Bijbel met Uitleg, Banier), is het me voor het eerst pas opgevallen dat de gouden kandelaar de vorm moest krijgen van een amandelboom met zeven bloeiende takken..!

Hoe een en ander er uit moest komen te zien, staat in hoofdstuk 25 minutieus beschreven.  Het moet toch wel een ‘allerkunstelijkst werk’ en een Geestdriftige kunstenaar geweest zijn, die dit ‘altemaal, een enig dicht werk’ heeft weten te maken ‘uit een talent louter goud’. Alles dus uit één klomp goud, drijfwerk zonder naden! Net zolang bezig zijn met hamertjes en beiteltjes tot het naar het voorbeeld is ‘hetwelk u op den berg getoond is’… Ik had het authentieke resultaat maar wat graag willen zien. 

Een zoektocht op google leverde alleen een klein plaatje van een achttiende-eeuws zilveren exemplaar op, ook gemaakt naar het voorbeeld van Exodus 25. Deze kandelaar is een meter hoog, en werd in 1753 geschonken aan de Joodse Gemeente in Amsterdam door Sara Rintel, dochter uit een rijke Joodse familie. Je zult hem maar moeten poetsen…

 Menora-Rintel

 shaqad: amandel, waken

De staf van Aäron – het dorre hout zal bloeien (ontwaken, vruchtdragen)

De amandeltak van Jeremia – Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen

De amandelluchter – zeven ‘waakvlammen’ die altijd brandend gehouden moesten worden.

 

Er is ook een gedicht van Geerten Gossaert: ‘De bloeiende amandeltak’. Met zijn calvinistische achtergrond moet hij geweten en gebruik gemaakt hebben van de symboliek. Wat het interessant maakt om te denken over de diepste zin van zijn gedicht. Het gebroken zijn in (en het sterven aan) aards verlangen en het ‘wakkergemaakt’ worden door een ander, hoger verlangen ?

De bloeiende amandeltak

Ik sluimerde in de bloemenhof, in ’t malse gras gelegen;
Toen wekte mij een zwoele geur de heugnis van weleer…
En op mijn moede wenkbrauwboog voelde ik, vertroostend, wegen
Een wichteloze vrouwenhand, zacht strelend, heen en weer.

En ‘k stamelde in mijn droom: Waarom? Gunt gij dan geen vergeten?
Dit weinige, o liefste mijn, is al wat ik begeer:
Eén uur van ongestoorde slaap uw goedheid niet te weten,
Eén stonde niet van u te zijn, o liefde wreed en teer!

Maar als ik mijne blik ontlook ontwaarde ik slechts een venkel
Bezwangrend met zijn zwoele geur de broeiende atmosfeer,
En over mijne leedverwoeste trekken wiegelde enkel
Een bloeiende amandeltak zijn schaduw, heen en weer.

—————————
uit: Experimenten (1911)

 

 

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie