
Over Zwitserland zou ik schrijven, dat stond vast. Maar in mijn achterhoofd zat steeds een oude oom, klagend over de dominee die na elke zomer steevast weer die prachtige bergen bezong waar hij vakantie vierde. „Strontvervelend!”
Of dat aan dominee lag of aan oom, laat ik in het midden. Maar me dunkt: pas op met vakantieverhalen. Voor je het weet breng je een Facebookplaatje, het zwitserlevengevoel uit de reclame met zijn belofte van onbeperkt genieten. Maar echte verhalen hebben altijd barsten.
Daar zat ik dan in de trein, mezelf in de arm knijpend: ja, je bent echt onderweg. Ik stuurde wazige plaatjes van voorbijschietende stations naar huis, waar de jongens zich veel drukker maakten om de exotische namen die ik zou passeren dan om het feit dat ik het gezin voor een week achterliet.
Ergens halverwege de reis –de heuvels werden hoger, de dalen dieper, en iemand in de coupé tokkelde op een banjo– begon het prettig te tintelen. Maar toen ik bij Bern in het namiddaglicht de bergen zag en om me heen een zangerig kaboutertaaltje hoorde, sloeg een vage ongerustheid toe. Niet meer die van de moeder die haar gezin moet loslaten, maar die van de schrijver, die iets vast wil houden. Had ik wel zintuigen genoeg om alle indrukken op te zuigen? Mentale schijfruimte om ze te op te slaan? Woorden om ze te delen?
Hoe zal ik verhalen van de grootsheid van Kleine Scheiddegg, van bloemen langs de Hahnenmoos, van luchten die elke avond anders waren, van eeuwige sneeuw (die twee woorden uit een sprookje)? Van het geluk dat er iemand was om dit alles mee te delen?
In alles zit een barst. In het „immer wieder abschied nehmen”, dan hiervan, dan daarvan. Je staat op een bergtop en overziet een adembenemend dal. Maar er komt een moment dat je je weer om zult moeten draaien. „De mens ziet de wereld slechts in fragmenten”, zegt de rebbe tegen de kunstenaar Asjer Lev (in ”De gave van Asjer Lev”). „Maar de meester van het Heelal ziet de wereld in zijn geheel, niet verbrokkeld. Die wereld is goed. Onze manier van zien is verbrokkeld, Asjer Lev.”
Op bergen en in dalen (ook de figuurlijke) beleven mensen hun verbrokkelde perceptie. Dan vallen ze stil. Of ze praten met barsten, zeggen dat ze niets weten te zeggen. Zoals in augustus, toen een jonge dominee en vader verdronk in zo’n woeste gletsjerrivier waar ik me aan vergaapt had. „Woorden schieten tekort.” Of zoals de Schotse dominee Samuel Rutherford zei toen hij een vergelegen land (met een wonderschone Koning) wilde beschrijven, maar niet verder kwam dan: „Wisten we maar íéts van Zijn liefde… we zouden wel door vuur en water willen gaan om bij Hem te zijn.” Dat zinnetje ben ik nooit zat geworden. Het ware (Zwitser)leven, lieven, loven, gevangen in een barst van taal.
Hoi Christine,
In je artikel las ik in plaats van ‘mentale schijfruimte’ ‘mentale schrijfruimte’. En dat heeft ook wel iets. Mentale schrijfruimte. De ruimte die je geest je biedt om de dingen die je waarneemt te beschrijven. En dan door dat beschrijven je geest te stimuleren tot een sterker waarnemen, een dieper waarnemen. Waarop dan weer een dieper beschrijven volgt. Een wisselwerking, een resonantie. Een trilling. Zoals die bij de vleugels van een bij waardoor het beestje omhoogkomt en honing vindt.
Hartelijke groet,
Arie
________________________________
LikeLike
Een berg breekt
zich langzaam open
gebarsten bruisen
ruwe keien
groot en klein
met de stroom mee
tot ze gepolijst
in stille wateren
bezinken
LikeLike