Bekentenissen

 

wolfe

De vrouw met wie ik samenleefde, was van mijn zijde weggerukt, omdat ze als een beletsel gold voor een huwelijk, en op de plek waar mijn hart aan haar had gehangen, was het stukgetrokken en verwond en bleef het maar bloeden. (Belijdenissen, VI, xv, 25)

Begin 2016 verscheen ‘Confessions of X’, een historische roman over de onbekende geliefde van Augustinus, bisschop van Hippo, theoloog, filosoof en kerkvader. Auteur is Suzanne Wolfe, die niet alleen romans schrijft maar ook creatief schrijven doceert aan Seattle Pacific University.

‘Er is geen heilige zonder verleden’, het motto voorin het boek, is een citaat van Augustinus zelf. Nu mag ik altijd graag wroeten in verledens, en wel van heiligen in het bijzonder, dus zag ik uit naar de Nederlandse vertaling van ‘Confessions of X’ – ‘Bekentenissen’. X en ‘De vrouw met wie ik samenleefde’ zijn dezelfde. Zo’n met geheimzinnigheid omkleed gegeven vraagt om een roman, dat begrijpt iedereen. Maar waar de feiten summier zijn, moet veel ingekleurd worden. X heeft in de historieblaân zelfs geen naam gekregen.

Die krijgt ze van Wolfe evenmin, hoewel er wel wat koosnaampjes circuleren. Haar jeugdvriend noemt haar Najade, waternimf. En voor haar vader (een begaafde mozaïeklegger) is ze Vogeltje. Via de blik van Augustinus laat Wolfe ons een aantrekkelijke, scherpzinnige jonge vrouw zien. Maar krijgt ze ook echt een gezicht, een stem, een naam waarbij liefhebbende lezers haar kunnen gaan noemen?

Wolfe kan schrijven, dat staat buiten kijf. Hoe ze mensen van verre tijden tot leven wekt, gehuld in geuren, kleuren en stoffen. Hoe ze scherpe observaties afwisselt met filosofische mijmeringen. ‘Lang geleden zag ik in Rome een vrouw die zo oud was dat haar huid gegroefd en gekneed was, zoals God de wereld maakte. Ze was aarde, wortel en steen, en gebouwen wierpen hun schaduwen over het plein als in een zwijgend eerbetoon. Die vrouw ben ik geworden…’  Prachtig. Zo’n stijl is een eerbetoon aan de hoofdpersoon, de man die zo’n beroemd traktaat over schoonheid schreef. De toon van Augustinus’ ‘Belijdenissen’ klinkt erin door.

Verder is Wolfe goed in haar bronnen gedoken: allerlei gegevens uit de ‘Belijdenissen’ heeft ze passend in haar verhaal verwerkt. Zijn jeugd(zonden), zijn vriendschappen, de band met zijn moeder, de filosofische gedachten die hij als Manicheeër had. Met als rode draad zijn zoektocht naar ware schoonheid. ‘Onrustig is het hart totdat het rust vindt in U, o God.’

Die onrust is voelbaar in de roman, ondanks het bijna volmaakte geluk dat deze twee mensen samen beleven. (Voor de geloofwaardigheid had Wolfe trouwens wel wat dissonanten mogen inweven; zo’n man als ‘haar’ Augustinus dromen we ons allemaal) X merkt het wel, dat Augustinus iets zoekt wat hij nog niet gevonden heeft. Maar hun band is zo hecht en de liefde zo groot dat ze aanvankelijk niet echt bang is hem kwijt te raken. Zeker niet als hun zoon geboren wordt: Adeodatus, Godsgeschenk. Voor beiden een nieuwe bron van veel geluk.

Toch heeft Augustinus van meet af aan duidelijk gemaakt dat ze hoogstens zijn concubine kan zijn. Wil hij een goede maatschappelijke positie krijgen, dan zal hij ook een vrouw van stand moeten trouwen. Vogeltje is niets, behalve arm en wees. Maar dat geeft niet, zolang de twee niets meer verlangen dan ‘liefhebben en geliefd worden’.Het wordt anders als Augustinus met steeds meer tegenzin zijn lessen gaat geven, een andere betrekking zoekt, en ze ten slotte gedrieën naar Rome verhuizen. Daar maakt Augustinus kans op promotie, mogelijk kan hij zelfs de rechterhand van de keizer worden. Maar concubines duldt die niet, hoort X al snel.

Suzanne Wolfe maakt van X een sympathieke vrouw, die zichzelf steeds duidelijker de vraag stelt of ze niet opzij moet gaan voor Augustinus’ welzijn en geluk, of ze die allergrootste liefde kan opbrengen die, zoals moeder Monica het noemt, zelfs wil sterven voor vrienden (Johannes 15).

Juist op dit punt, waar het verhaal echt diepgang had kunnen krijgen, vlakt de roman af. Vrij snel neemt X haar beslissing. Augustinus spreekt haar nauwelijks tegen. Zowel hij als X laten de rolluiken zakken: ze praten amper met elkaar en gaan ieder hun eigen weg. Hun pijn wordt wel benoemd, maar niet genoeg voelbaar gemaakt. Je zou met X mee willen denken: wat gaat er allemaal in haar om? En Augustinus: wat zijn zijn overleggingen, wat bespreekt hij met zijn vrienden? Je komt er niet goed achter. Gezien de zielsliefde tussen de twee, moet dit een onmogelijke beslissing zijn. Het ingehouden afscheidsdrama dat Wolfe toont is niet evenredig hieraan. X zegt man en zoon vaarwel en vertrekt naar Afrika. Verdoofd door verdriet, dat wel. Maar dat lijkt dan ook haar enige emotie te zijn.

Dat is bevreemdend, en des te meer als haar op zekere dag de boodschap bereikt dat Augustinus de verloving met een andere vrouw verbroken heeft en een onherroepelijker verbintenis is aangegaan: als verloofde van God! X wist dat bisschop Ambrosius indruk op hem gemaakt had, maar in de roman wordt tussen hen daarover niets besproken. Dit bericht moet, vanuit haar perspectief in deze roman, toch een soort donderslag bij heldere hemel zijn geweest. Opnieuw is X verdrietig. Maar zou ze zich niet vooral belazerd moeten voelen? Boos, verward? Of moet ik hier als lezer mijn 20e eeuwse bril afzetten..?

Jezelf opofferen voor de carrière van je geliefde is een ding, maar dat offer brengen omwille van een andere Geliefde ‘Die zijn haak in zijn hart geslagen heeft’ zoals Augustinus vader X waarschuwde, daarvoor moet je zelf ook door die hoogste Liefde gegrepen zijn. En ook dan kan het proces lang, bitter en pijnlijk zijn.

Welke plaats God in het leven van X heeft, blijft lang onduidelijk. Als Adeodatus op bezoek komt en met zijn hoofd in zijn moeders schoot vertelt over zijn vader, lijkt X aan Zijn kant te staan. ‘Hij was verslagen toen u weg moest,’ zei hij. ‘Maar dat was nodig om bij God te komen. Hij moest verliezen wat hem het dierbaarst was om te kunnen vinden waar hij zijn hele leven naar op zoek was. Begrijpt u dat?’

‘Ja, mijn zoon,’ antwoordde ik en ik streek door zijn haar. ‘Ja.’

Maar. Aan het einde van het boek maakt Wolfe concreet: X vereerde de Punische goden waarmee ze was opgevoed niet meer, maar diende ook de God van de christenen niet. ‘Die had me veel te veel afgenomen.’ Ik krijg haar maar niet goed in beeld. X, wie ben je nu eigenlijk precies? Wolfe, wat wil je ons vertellen?

‘Jouw opoffering wees me op het offer van Christus, die zo volmaakt liefhad dat Hij aan het kruis wilde sterven om arme zondaars zoals ik te redden. Dat je wegging was verschrikkelijk voor mij – iets ergers heb ik nooit meegemaakt – maar er is iets heel moois uit voortgekomen. Althans, ik begin dat moois te ervaren, ook al word ik nog al te vaak belaagd door angst en twijfel en verlangen. Ik verlang zo naar je dat ik soms bang ben dat ik mijn verstand verlies.’ Dit laat Wolfe Augustinus schrijven, in een laatste brief aan X. Opnieuw prachtige woorden, geheel in lijn met de Belijdenissen. Maar de vraag is of ze het hart van X bereikt hebben.

Mijn laatste vraag is waarom Wolfe X geen christen liet zijn, of worden. Dat klinkt wellicht drammerig, en dat zou het ook zijn bij een willekeurige andere roman. Je beoordeelt een roman, een personage ten slotte op wat het is, niet op wat het niet is. Maar dit lijkt me een ander geval. Was het niet natuurlijker geweest om X wel in God te laten geloven? Dat is niet zomaar een persoonlijke voorkeur van mij. Ook de ‘Belijdenissen’ geven er aanleiding toe. Het zit ‘em in één woordje:

Zij was naar Afrika teruggekeerd en had u(!) beloofd geen andere man meer te zullen kennen. Waarom zou X iets beloven aan God als ze toch niets met Hem kan? De voetnoot van hertaler Gerard Wijdeveld bij deze regel: ‘Men kan wel veronderstellen dat Augustinus’ gezellin, van wie moeilijk valt aan te nemen dat ze vroeger zijn manicheïstische overtuigingen niet min of meer gedeeld had, katholiek was geworden, of liever, tot de Kerk was teruggekeerd: anders had Augustinus wel ‘beloofd’ zonder meer gezegd.’

Resterende vragen. Die temperen mijn bewondering voor dit mooi geschreven boek, met zo’n diep thema. Wie over ware liefde en opoffering schrijft, schrijft hoog en diep, dat kan niet anders. Alleen al daarom blijft dit verhaal je bij. Maar het had nog onvergetelijker kunnen zijn als X wat minder X gebleven was, en een nieuwe naam gekregen had.

Wij zijn voor God gemaakt. Slechts omdat onze aardse geliefde in een bepaald opzicht op Hem leek, een manifestatie was van Zijn schoonheid, barmhartigheid, wijsheid of goedheid, kon hij of zij onze liefde wekken. Wij hebben hen niet te veel liefgehad, het is meer dat we niet doorhadden wat we nu eigenlijk liefhadden. Van ons zal niet gevraagd worden dat we ons van hen die ons zo lief en vertrouwd zijn afkeren en ons tot een vreemde wenden. Integendeel, wanneer wij Gods aangezicht zien zullen we weten dat we het altijd al gekend hebben. Van al onze aardse ervaringen van onschuldige liefde maakte hij deel uit, hij schiep ze, onderhield ze en bewoog zich er elk ogenblik in. Alles wat in onze liefdes ware liefde was, was ook op aarde al veel meer van Hem dan van ons, en ook alleen maar van ons omdat het van Hem was.  

(C.S. Lewis in ‘De vier liefdes’. Jammer dat Augustinus en hij elkaar niet gekend hebben 😉

N.a.v. “Bekentenissen” – Suzanne Wolfe – uitgeverij Mozaïek – 2016. Met dank aan de uitgever voor het leesexemplaar.

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

2 Responses to Bekentenissen

  1. Arie Groeneveld's avatar Arie Groeneveld schreef:

    Staat er een typefoutje in? ‘Dit komt bericht’ lees ik.

    Like

  2. stamvangent's avatar stamvangent schreef:

    Hoi Arie,
    Alert van je! Maar ik had het zelf ook al meteen door ;-/

    Like

Geef een reactie op stamvangent Reactie annuleren