Mijn column van vandaag:
Zondagmiddag had er een kleine beeldenstorm plaats. De stenen kwamen van de kansel. Niet dat de voorganger zo’n woesteling is. Het was de Heidelbergse Catechismus: „Wij moeten niet wijzer zijn dan God, dewelke zijn Christenen niet door stomme beelden (verontwaardigde kinderblikken naast me), maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben.” En wat zat er sinds de ochtendpreek nu net in mijn hoofd? Juist. Een stom beeld.
Als student Kunstgeschiedenis heb ik veel (Bijbelse) afbeeldingen moeten stampen. Regelmatig overkomt het me dat de Woordbediening in de vorm van zo’n beeld op mijn netvlies blijft staan, hardnekkig als een vastgelopen dia. Zo ook na die zondagmorgenpreek over de visitatie – een kunsthistorische term voor de ontmoeting tussen Maria en Elizabet.
Wat ik deze zondag voor me zag, was niet zo’n middeleeuws paneel met halo’s, weelderige gewaden, theatrale gebaren, bijfiguren en een wierooklucht. Het was een simpele kleine houtsnede van Margaret Adams Parker uit 2005 waarop een jonge en een oude vrouw elkaar treffen binnen de intieme omlijsting van een deurpost. Hun kleding is eenvoudig en functioneel, doet denken aan klederdracht. Zoals Elizabet hier is geportretteerd, oud en mild, zegt meer dan duizend woorden. Zo stel je je Kee van Kapelle voor uit ”In Zijn arm de lammeren”. Zo herinner ik me een van mijn Walcherse oudtantes, van wie ds. G. Boer gezegd zou hebben dat genade haar „gracieus” had gemaakt. Dat is de schoonheid van de godsvrucht. Dit zijn de protestantse ‘heiligen’ aan wie je je diepste zielenraadsel zou willen toevertrouwen.
Maar bij Elizabet is dat niet meer nodig. Ze weet alles al. Oneindig teer heeft ze haar linkerhand om Maria’s gezicht gelegd. In dit ‘stomme’ gebaar heeft Adams Parker alles samengebald wat Elizabet weet, zegt en gelooft. Die hand peilt en troost dat afgepeinsde hart, dat geen woorden vindt voor wat met de grootste welsprekendheid verteld nog steeds ongeloofwaardig zou zijn: dat dit niet een persoonlijke misser van Maria is, maar heil dat zich mensbreed en eeuwendiep uitstrekt naar Christus’ komst.
Ik heb niets tegen de Heidelberger, ik zou alleen willen weerspreken dat beelden –op wat voor manier dan ook– stom zijn. Beelden communiceren. Ze roepen iets in herinnering, zoals een stukje brood en een beker wijn ons hart kunnen opheffen tot Christus en wat Hij gedaan heeft om onze ziel te troosten. Protestantse beelden kennen hun plaats; ze vragen niet om aanbidding. Maar soms vraagt aanbidding om verbeelding. Een hart dat vol is van de levende verkondiging kan uit z’n voegen barsten. Dan staat het op en onderneemt de soms lange en moeizame reis naar een ander hart. Het schept een beeld, het maakt een gedicht, zingt een lofzang, of schrijft een paar vluchtige woorden in de marge van een krant.
Dag Christine,
Dank voor de column “Stomme beelden’ in het RD. Beelden graven af en toe dieper dan stomme woorden. Woorden kunnen versleten en nietszeggend worden als je ze steeds in dezelfde context hoort.
Als je in een andere traditie stapt, bijvoorbeeld in het buitenland, heb je de rust om dingen op je te laten inwerken. Wat opvalt in oude katholieke kerken: soms wordt je verpletterd onder de beelden van goud en zilver. Maar het gebeurt soms ook dat je getroffen wordt door een afbeelding of een voorwerp waardoor je met kracht wordt stilgezet bij de kern van het Evangelie. Een oude schaal met water en een simpel bordje er bij met de woorden: “Jezus zegt: Ik ben het Levende Water”. hebben dan veel zeggingskracht. (In een basiliek in Autun).
Hartelijke groet,
Cobie Bontenbal, Rotterdam.
LikeLike
Hallo Cobie,
Dank voor je reactie. Ik denk dat het er – zowel bij woorden als bij beelden – uiteindelijk om gaat dat je vanuit je eigen invalshoek zoekt naar een zo puur mogelijke verbeelding of verwoording. Zoals jij vanuit jouw eigen visie schildert, of schrijft, zo kan een ander dat niet. En daarom kan het als nieuw binnenkomen. Dat verklaart ook waarom beelden uit een andere traditie zo verpletterend kunnen zijn: zo had je het nog nooit bekeken (letterlijk). Voor mijn column liet ik me onder andere inspireren door dit gedicht van Kees Spiering. (voor ‘gedicht’ mag je van mij ook ‘beeld’ invullen ;-))
Opnieuw
Eén gedicht is nooit genoeg –
tienduizend evenmin.
Het moet opnieuw, opnieuw,
opnieuw moet iemand schrijven
hoe verliefd, verdrietig, blij
hij – steeds opnieuw moet iemand
daar woorden voor zoeken en
die moeten bij elkaar zoals
ze nog nooit hebben gestaan.
Iemand moet dit lezen.
Steeds opnieuw
voor het eerst.
LikeLike