Het uur van de engel – citaat

“In de stilte bekijken ze de verre kegel van de berg, trillend in de wazigheid aan de horizon, in het licht van de zon die nu langzaam begint te zakken. De namen komen hem nog bekend voor, Horeb, Karmel en Wonderkop als onderling uitwisselbare gegevens.

‘Denkt u dan dat het een godsdienstige manie of obsessie was?’ wil hij weten, en vraagt zich te laat af of zijn metgezel zijn terminologie wel begrijpt. ‘Ik bedoel, was het een soort stoornis, die in dit geval een godsdienstige vorm had aangenomen?’

‘Ik weet niet of die man per se ziek geweest hoeft te zijn, als u daar soms op doelt,’ zegt de jonge man. ‘Hij had iets beleefd, zoals u zelf vertelde, en dat kwam voor hem tot uiting op een manier die hij zou kunnen begrijpen, in de vorm van een engel, bijvoorbeeld.’

‘Bedoelt u dan dat hij die engelen echt heeft gezien en die stemmen echt heeft gehoord?’

De jonge man lacht weer en kijkt weg, afwerend, terwijl hij met zijn laars tegen een steen schopt. ‘Hoe moet ik dat weten?’ vraagt hij dan. ‘Als we bij hem waren geweest toen de engel aan hem verscheen, hadden we misschien niets gezien, maar het visioen was per slot van rekening voor hem bedoeld, niet voor ons. Als het voor ons bedoeld was geweest, zou het er anders uit hebben gezien, zodat we het hadden kunnen begrijpen.'”

“Het uur van de engel”, p.97

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie