Kerst in de cel

Net de laatste boodschappen gehaald bij Albert Heijn. Je zou van louter verzet drie dagen gaan vasten. Uitpuilende karren met allerlei kant en klare rommel, soms wel drie per gezin. En dan hoor je ook nog de vrouw tegen de man roepen dat hij maar vast naar de Aldi moet gaan. O jongens.

Altijd wel, maar vooral op zulke dagen verlang ik sterk naar die eenvoudige buurtsupertjes, zoals je die op zeeuwse dorpen nog wel vindt. Natuurlijk zijn ze duurder, maar de keuze is zo heerlijk beperkt. En je mag er tenminste zó een karretje pakken, zonder muntje dat steevast kwijt is op het moment dat ik het nodig heb.

Maar goed, vasten doen we ook maar niet; je zou je er maar weer superieur door gaan voelen. Nederigheid die zich van zichzelf bewust wordt, is op dat moment al hoogmoed geworden, zegt Luther.

Wat dan? Als je je kinderen het menu laat bepalen, kom je op zoiets uit: groentensoep, aardappelkroketjes, kippepootjes (mama, mogen wij kluiven !?) Vanwaar toch die fascinatie? Misschien iets met oergevoelens.  En dan nog zo’n mona-pudding toe. En vooruit, een uitschieter: zelfgemaakte tiramisu, met echte Kamper koffielikeur. Genoeg over eten. Zie je wel dat niemand er aan ontkomt?

Ik wilde eigenlijk Bonhoeffer maar weer ter sprake brengen, die in 1943 in zijn cel een paar kerstbrieven geschreven heeft die onvergelijkbaar zijn. Misschien kun je wel nergens zó kerst vieren, dan juist in de gevangenis.

“Een gevangeniscel is heel goed te vergelijken met de adventssituatie; je wacht, je hoopt, je doet dit en dat – eigen allemaal onbelangrijke dingen – maar de deur is gesloten en kan alleen van buitenaf worden opengedaan.”

“Christelijk gezien, kan kerst in de gevangenis geen bijzonder probleem zijn. Waarschijnlijk wordt in dit huis echter en zinvoller kerstmis gevierd, dan daar waar dit feest niet meer is dan een woord. (een boom, een familiegebeuren, een diner…) Dat ellende, pijn, armoede, eenzaamheid, hulpeloosheid en schuld in Gods ogen iets heel anders zijn dan in het oordeel van de mensen, dat God Zich juist toebuigt naar datgene waarvoor de mensen het hoofd afwenden, dat Christus geboren werd in een stal omdat er nergens plaats voor Hem was in de herberg – dat begrijpt een gevangene beter dan een ander. Voor hem is het werkelijk een blijde boodschap en gelovend weet hij zich opgenomen in de gemeenschap van de christenen, die alle grenzen van ruimte en tijd doorbreekt. Dan verliezen muren van de gevangenis hun betekenis.”

Bonhoeffer mocht niet naar huis met de kerst, zoals hij lang hoopte. Hij bleef alleen over. Hij at wat van de dingen die hem gestuurd waren. Hij hing een adventskrans op. Hij las de kerstgeschiedenis. Hij zong wat liederen. Hij bad. ‘In Uw handen leg ik allen die ik liefheb.’

En zo doe ik.

Gezegende dagen!

Gij zwaarbeproefde schare

ten dode toe benard,

daar gaat een blijde mare,

o, schrijf die in uw hart:

al drukt het kruis uw schouder,

al dooft het laatste licht,

uw Trooster en Behouder

staat voor uw aangezicht

(LvdK, 117)

 

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie