REFOMEISJES

Mijn column in het Reformatorisch Dagblad van vandaag:

Refomeisjes

Binnen een maand verhuizen, is de vette kop boven mijn leven. Dat ik desondanks de boekwinkel binnenloop, vind de verkoper pas écht waanzin. Wanneer dacht ik dat boekenweekgeschenk te gaan lezen? Nou, zodra ik mijn draai weer gevonden heb. Als vindersloon.

En nog een column schrijven ook? Deernis in zijn ogen. Maar verhuizen heeft behalve een zeer praktische ook een poëtische kant. Sterker nog: wat er werkelijk toe doet in het leven, staat nooit in vette koppen te lezen. Het gebeurt terzijde; in voetnoten en witregels. Laat het gezien worden, laat het niet onopgemerkt blijven. Laat het toch vooral niet onopgeschreven blijven.

Wie verhuist – ik zie het maar als een voorjaarsschoonmaak in groot formaat  – laat de geschiedenis letterlijk door zijn handen gaan. Brieven, geschenken, dromen, romances, teleurstellingen. En terwijl ik in alle rust een muur sausde, gingen mijn gedachten op stap. Was het de kleur van de verf, de geur van het kamertje, het milde avondlicht? Onverhoeds was ik terug in het catechisatielokaaltje van vroeger, waar ik samen met een ander refomeisje – ook niet geheel vrij van feministische gevoelens – de achterste stoelen aan de jongenskant bezette. Het werd stilzwijgend getolereerd. Sommige revoluties maken niet veel geluid.

Wij schreven elkaar bijna onophoudelijk, dus ook als we pal naast elkaar zaten. Achterin mijn rode aantekeningenboek staat al de pathetiek van ons veertienjarig leven uitgeschreven. Haar handschrift wisselt het mijne af. Dit schrift verhuist mee, mogelijk is het zelfs een collectorsitem aan het worden –  refomeisje heeft inmiddels een paar stevige romans op haar naam staan. We wilden daar eigenlijk niet zitten, we vulden fantaserend de tijd. Maar van lieverlee hield iets ons in de greep, en dat was de ouderling die kwam catechiseren.

Jaren heb ik er niet aan gedacht, maar ineens – alsof hij op de pasgeverfde wand verscheen – hoorde ik de zin weer die hij meer dan eens citeerde: ‘Voor één kus van Jezus’ mond, geef ik al die zwarte grond.’ Nu neemt ons nieuwe pand meer lucht dan grond in beslag, maar de boodschap was helder. Even helder als het toen voor ons was, dat ouderling méénde wat hij zei.

Deze man deed iets wat niemand zag, hijzelf nog het minst. Hij gaf een refomeisje dat ene inzicht mee dat gemeenschap met Christus het kostbaarste bezit is dat een mens kan hebben, zelfs al heeft het de vorm van een onvervuld verlangen.

Woorden zijn zaden. Ze kunnen lang in de (vervuilde) grond liggen sterven. Je kunt ervan vinden wat je wilt, maar ongestoord wachten ze de dagen van hun openvouwen af. Precies op tijd komen ze op en je ziet ze, je proeft ze, je ruikt ze. Het hele huis raakt vervuld van de geur.

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie