Brieven uit Walcheren

We ademen weer Zeeuwse lucht, twee weken. Op hetzelfde plekje als andere jaren dat, net als de taal, altijd ’t zelfde en steeds weer nieuw is. “Als je dat volk hier hoort praten dan merk je wat taal is. Ze zeggen niet veel en ’t is altijd ’t zelfde maar ’t is altijd ’t zelfde zoals het Veersche gat en de plaat en ’t tij en de zee altijd ’t zelfde zijn, dat wil zeggen heelemaal niet altijd ’t zelfde als je ’t maar weet.” (Nescio, Brieven uit Veere)

Ik zou over mijn ervaringen moeten schrijven als ooit Nescio deed. De ene zin zou na de andere aan moeten komen rollen als de golven bij Westkapelle, maar in plaats daarvan zit ik ’s avonds als een oude Zeeuwin op de veranda met de erme over mekaar te zwijgen en te staren naar de schapen die in colonne korte rukjes gras naar binnen werken. Bij avond valt alles stil na een dag vol wind, water en zegevierende zonneschijn, ikzelf niet het minst.

Zal ik verhalen van de geur van een uienveld, van rijpende bramen die de kinderen nooit moe worden te plukken? Dat we zulke uitzinnige buien hebben gehad dat het hen tot vrolijke waanzin dreef? Ze dansten in de plassen op het erf en leken gelukkiger dan op een lange dag vol zon. We ontdekten het ultieme vakantiegevoel van een regendag: je hoeft niets meer, zelfs niet naar het strand. En je mag boeken lezen in de schommelstoel, zonder maat. Ik heb een roman uitgelezen die ik nog in de digitale boekenkast ga zetten. Zomerhoning voor de liefhebbers.

Wat zal ik nog meer zeggen. Zeeland. De kleppende klok van Arnemuiden op zondag. De vrouw die vlak voor het binnengaan nog even haar hoedje oplicht en haar buurvrouw toefluistert: ‘Wérm eej…’ De witte muts die tot mijn vreugde onverwacht door het gangpad naar voren snelde – gelukkig, er is er nog een! (In gedachten vermenigvuldigde ik die ene muts met vijftig, en vulde er de voorste banken mee: het plaatje uit de jaren ’50)

Kennelijk is dit geen vakantie voor veel nieuwe woorden, maar voor het ordenen en bewaren van herinneringen, voor rust en genezing van de ziel. Die ik me het liefst laat voorzingen in oude taal, altijd nieuw. Bij voorkeur door zo’n autochtoon mannetje naast me in de kerk, vol overgave en met draaitjes zingend: ‘De-he ‘Eer i-his hroot va-han hoedertie-hie-rentheid.’

 

 

 

 

 

 

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie