Laat me vandaag – ter aanvulling op het stukje over lezen – nog iemand noemen die ik nu eigenlijk al tien jaar onafgebroken lees. Met tussenpozen dan, en meestal als voortreffelijk medicijn.
Het gaat om de brieven en dagboeken van Mary Winslow (1774-1854), die ze schreef aan haar kinderen en haar vrienden, nadat ze een dochtertje verloor en bijna tegelijkertijd weduwe werd.
Ik weet niet precies wat het is – soms heb je gewoon vriendinnen uit een andere eeuw.
In elk geval verstond Mary mijns inziens als geen ander het mysterion, het gescheiden en toch al verenigd zijn met de Bruidegom. Het terugverwachten van Hem was de kern van haar leven, hoe intelligent, belezen en ontwikkeld ze ook was. Mocht iemand twijfelen aan het bestaan van een dergelijke innige omgang met Jezus, lees dan Mary Winslow.
“Lieve vriend, het is net vijf uur ’s morgens; en ik heb juist mijn bureau geopend om u te vertellen hoe dikwijls ik aan u denk, hoezeer ik niet alleen verlang naar uw ziel in Christus Jezus en hoe graag ik zou horen dat u niet alleen veilig in Christus bent, maar ook dat u zich in Hem verheugt. Er is een gezegende werkelijkheid in ware godsdienst, een heilige werkelijkheid. Er bestaat zoiets als een nauwe, heilige omgang met de allerhoogste God, de eeuwige Vader, geopenbaard in Christus Jezus. (…) ‘Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, vóór de grondlegging der wereld.'”
“Nooit was Hij meer mijn Vriend dan toen Hij me familieleden, geld en land afnam, me verootmoedigde aan Zijn voeten en zei: ‘Ik ben met u, en zal met u zijn tot het einde.’ En nu had ik het om duizenden werelden niet willen missen. En dat zult ook u moeten zeggen. Ik draag u op mijn hart als een lieve mede-pelgrim naar een hemelse erfenis.”