“Ga je ons weer het mooiste herfstboek aanraden?” vroeg iemand. “Natuurlijk,” zei ik, en ging in gedachten alles langs waarin ik naarmate het kouder werd troost heb gezocht, bij de houtkachel waarop de eerste peren stonden te stoven. Maar er sprong niets uit. Een sneeuwend scherm. “Alles is grijs,” verzuchtte de krekel in ‘De genezing van de krekel’ van Toon Tellegen. Dat is trouwens een uitstekende kandidaat: het beste boek dat ooit over depressiviteit geschreven is, vond een psychologisch vakblad. Het maakt op een onnavolgbare manier somberte en eenzaamheid invoelbaar, waarbij droefheid en humor een perfect evenwicht vormen.
In Tellegens andere dierenverhalen worden altijd veel briefjes geschreven en met de wind verstuurd. Ook handgeschreven brieven hebben iets herfstigs. Ze worden bij voorkeur geschreven als de regen eindeloos tegen de ramen klettert en je binnen gevangen zit. Ik las een aantal prachtige brieven van de bekeerde Engelse slavenhandelaar John Newton (1725). Van pure heimwee schreef ik er zelf maar weer eens een, aan de antieke secretaire die als erfstuk in ons huis is beland. Vroeger kreeg ik moeiteloos vijf, zes kantjes per dag vol aan een vriendin die een paar huizen verderop woonde. Tot mijn ontzetting had ik nu al na één vel kramp in mijn hand. “Stop dan! Wie zit er eigenlijk nog op je schrijfsel te wachten?” fluisterde de herfst in mijn oor. Ik heb het maar aan de wind meegegeven.
Het gras verdort, de bloemen vallen af… En ineens zit je weer buiten, met blote benen op een zonovergoten dakterras. Je bewondert de kleurexplosie van de bomen tegen de blauwe lucht. Je hoort de kastanjes vallen, eerst geritsel en dan een plof, pal voor de voeten van het kind dat daar zonder jas loopt te zoeken. Je ontdekt twee aardbeien aan een bijna verdorde struik, dieprood en zoeter dan alle aardbeien die je deze zomer geproefd hebt. En in je hart wellen de juiste woorden op, zoals na die kreunende psalm 44 – “Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere!” – een “Bruiloftslied” ontstaat. Het herfstboek der natuur laat uitbundig zien dat er, dwars tegen de menselijke prognose van alle dingen in, toegiften en wonderen mogelijk zijn. Sterker nog, “het wonder behoort tot de vanzelfsprekende dingen voor die mens, die weet dat Christus uit de doden is opgestaan en dat wij in Hem alle dingen bezitten.” (Prof. J.H. Bavinck)
Jezus Zelf wijst er Martha op wanneer, voor zover haar zintuigen reiken, het liefste en dierbaarste al tot ontbinding is overgegaan: “Heb Ik u niet gezegd, dat, zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?”
“De opwekking van Lazarus” verslaat “De genezing van de krekel.” Het laatste Boek is het beste. Het is niet te grijs om daar je enige troost in te vinden.